Ontwikkeling
Begrippen:
(HAVO leert ook de
begrippen van VMBO-T,
VWO van zowel VMBO-T als HAVO)
VMBO-T/HAVO:
Sociale ongelijkheid
Formele sector
Informele sector
Regionale ongelijkheid
Primaire sector
Secundaire sector
Tertiaire sector
VWO:
Gini-coëfficiënt
Video: Werken in sectoren
GB 58A/53A
GB 154D
Video: Informele sector
BB 93A
BB 93B
BB 93C
Gini-coëfficiënt
Ontwikkeling Gini-coëfficiënt
Ongelijkheid in rijke en arme landen
Leervragen:
VMBO-T:
-
Wat is het verschil tussen regionale en sociale ongelijkheid?
-
Wat zijn de verschillen tussen werk in de formele en werk in de informele sector?
-
In welke drie groepen kun je de formele sector indelen?
-
Wat heeft de indeling van de beroepsbevolking met welvaart te maken?
HAVO:
-
In welke sectoren kun je de economische activiteiten onderverdelen?
-
Waarom is de verdeling van de beroepsbevolking een aanwijzing voor de welvaart?
-
Hoe verschuift de verdeling van de beroepsbevolking wanneer de welvaart van een land toeneemt?
VWO:
-
Hoe kun je de Gini-coëfficiënt gebruiken om de sociale ongelijkheid vast te stellen.
Opdracht A
10 minuten
Herhalen en bespreken van de leerdoelen van de vorige les.
Neem de begrippen van vorige week over in je schrift. Probeer zonder in de begrippenlijst te kijken, de betekenis van de begrippen er achter te zetten.
Geef, uit je hoofd, antwoord op de leervragen van vorige week, schrijf de antwoorden in je schrift.
Opdracht B
10 minuten
Vraag 1
Zet het juiste werk in de juiste economische sector. Kies uit: primaire sector, secundaire sector en tertiaire sector
- Fabrieken maken de pizza’s
- De caissière verkoopt de pizza aan de klant
- Boeren oogsten de groente voor op de pizza
Vraag 2
In welke sector deel je de volgende bedrijven in?
a. Albert Heijn
Primaire sector/secundaire sector/tertiaire sector
b. Een kledingfabriek
Primaire sector/secundaire sector/tertiaire sector
c. IJburg College
Primaire sector/secundaire sector/tertiaire sector
d. Een kolenmijn
Primaire sector/secundaire sector/tertiaire sector
e. Aardappelboer
Primaire sector/secundaire sector/tertiaire sector
Vraag 3
a. Ga naar GB58A / GB53A.
In welke economische sector werken de meeste mensen in Nederland?
En in welke economische sector de minste?
b. Bekijk GB 154D
In welke economische sector werken de meeste mensen in Vietnam?
En in welke economische sector de minste?
c. Vergelijk de twee landen nu met elkaar. Welke van de twee
landen is denk je welvarender? Leg je antwoord uit.
d. Bekijk nog eens de tabel die je in de vorige les hebt gemaakt. In welk land werken de meeste mensen in de primaire sector? En in welk land werken de meeste mensen in de tertiaire sector?
Opdracht C
10 minuten
Kijk naar de video over de informele sector in Mexico-Stad:
a. In het filmpje zie je mensen werken in de informele sector. Wat is de informele sector?
b, Noem twee voorbeelden van de informele sector die je ziet in het filmpje.
c. De man in het filmpje zegt dat mensen van het platteland naar
de stad verhuizen. Waarom zouden mensen dit doen?
d. Wat is het gevolg van deze trek naar de stad?
e. Leg uit waarom jij het goed/slecht vindt dat mensen in de informele
sector werken.
Je kunt het inkomen van een land vergelijken met een ander land. Dat betekent niet dat iedereen in een land hetzelfde verdient. je hebt al geleerd dat die verschillen in arme landen groter zijn dan in rijke landen. Wanneer er gebieden zijn die binnen een land van inkomen verschillen, noem je dat regionale ongelijkheid.
Opdracht D (VMBO)
15 minuten
Gebruik atlas BB 93.
1. Nigeria is een koploper/volger/achterblijver.
2. Er zijn in Nigeria wel verschillen tussen arm en rijk. Waar in Nigeria wonen de meeste mensen onder de armoedegrens?
3. Bekijk 93B. Wonen de meeste mensen onder de armoedgrens op het platteland of juist in de stad?
4. Bekijk atlaskaart 93A. Kun je uitleggen waarom er in het zuiden van Nigeria de minste mensen onder de armoedegrens leven?
5. In Lagos wonen juist mensen met verschillende inkomens door elkaar. Met welk begrip kunnen we deze ongelijkheid aanduiden?
Opdracht D (HAVO)
15 minuten
Gebruik atlas GB 119 (54e druk)
Bekijk atlaskaart GB 119C en 119E.
1. Welke positie neemt Italië in in het wereldsysteem (gebruik het centrum periferiemodel)
2. Toch zijn er in Italië enorme verschillen in inkomen. Welke regio's zijn, vergeleken met de rest van Italië het armst?
3. Welke regio's zijn het rijkst.
4, Bekijk GB 119A. Kun je met behulp van deze kaart een verklaring geven voor het inkomensverschil in Italië?
5. Het inkomensverschil heeft ook een effect op de binnenlandse migratie. Bekijk GB 119D. Welke relatie bestaat er tussen het inkomen en het migratiesaldo?
6. Bekijk atlaskaart GB 196/180. Met welke kaart kun je de regionale ongelijkheid in Mexico verklaren?
7. Welk effect heeft deze ongelijkheid op de migratie (bekijk kaart 197E1/GB181E1).
8. Mexico-stad heeft volgens kaart 196D1/180D1 een van de hoogste gemiddelde inkomens van het land. Toch zijn er veel mensen die leven onder de armoedegrens. Met welk begrip kunnen we deze ongelijkheid aanduiden?
Opdracht E (VWO)
10 minuten
Bekijk de grafiek van de Gini-coëfficiënt.
De sociale ongelijkheid kun je weergeven met een getal tussen de 0 en de 1: de Gini-coëfficiënt.
a. In welk land in de grafiek is de Gini-coëfficiënt het hoogst? Wat betekent dat?
b. Bekijk de grafiek: Onwikkeling Gini-coëfficiënt. Neemt de sociale ongelijkheid in Zweden toe of juist af. Verklaar je antwoord.
Opdracht F
10 minuten
Neem de leervragen en begrippen over in je schrift. Zet de betekenis van het begrip erachter en geef antwoord op de leervraag.
Inhoud
Wat is arm en rijk?
Informatie + opdracht (start)-toets
Ongelijkheid in arme en rijke landen.
Informatie + opdracht (start)-toets
Globalisering verandert de wereld
Informatie + opdracht (start)-toets
Extra opdrachten
Nederland is rijk
Informatie + opdracht (start)-toets
Extra opdrachten
Nederland: toegangspoort van Europa.
Informatie + opdracht (start)-toets
Extra opdrachten
Arm en rijk Eindtoets