top of page

Ontwikkeling

Begrippenlijst:

 

(HAVO leert ook de begrippen van VMBO-T,  VWO van zowel VMBO-T als HAVO)

 

VMBO-T:

 

Achterblijvers:

Arme landen waar veel mensen in de landbouw werken. In de wereldhandel spelen ze geen belangrijke rol

Achterland:
Het gebied dat voor de aanvoer en afvoer van goederen een haven nodig heeft.

Alfabetiseringsgraad:
Geeft aan hoeveel procent van de bevolking van 15 jaar en ouder kan lezen en schrijven.

Armoedegrens:
Als mensen minder dan een dollar per dag hebben te besteden, leven ze onder de armoedegrens.

BNP per hoofd
Bruto Nationaal Product per inwoner. De hoeveelheid geld dat een land per jaar verdient gedeeld door het aantal inwoners.

BRIC-landen
Brazilië, Rusland, India en China: vier landen uit de semiperiferie met een snelle economische ontwikkeling.

Centrumlanden
Meest ontwikkelde landen

Distributieland:
Land dat goederen verdeelt over het achterland.

Formele sector:
Deel van de economie waarvan zaken officieel worden opgeschreven. Banken, grote fabrieken en kantoren van de overheid, horen bij de formele sector.

Handelsbalans:
Overzicht dat laat zien voor hoeveel geld een land goederen invoert en uitvoert.

Informele sector:
Deel van de economie waarvan zaken niet officieel worden opgeschreven. Bijvoorbeeld straathandel en kleine ambachtsbedrijfjes.

Infrastructuur:
Verbindingen tussen plaatsen, dus: wegen, spoorwegen, waterwegen, pijpleidingen en telefoon of internetkabels.

Kindersterfte: 

Het overlijden van een kind jonger dan 5 jaar.

Koopkracht:
Hoeveel je in een land kan kopen voor één dollar.

Koplopers:
Ontwikkelde landen. Rijke landen waar de meeste mensen in de dienstensector werken.

Levensverwachting:
Hoe oud mensen gemiddeld worden.

Mainport:
Haven of vliegveld dat een grote rol speelt in het internationale vervoer.

Multinational:
Groot bedrijf dat in meerdere landen een fabriek of kantoor heeft.

Ontwikkelingslanden:
Landen die zich aan het ontwikkelen zijn om rijker te worden. De volgers en de achterblijvers.

Primaire sector:
Beroepen in de landbouw, visserij en mijbouw.

Regionale ongelijkheid:
Verschillen tussen rijke en arme gebieden binnen een land. Bijvoorbeeld op het gebied van gezondheid, scholing en koopkracht.

Secundaire sector:
Beroepen in de industrie of de bouw.

Sociale ongelijkheid:
Verschillen in welvaart tussen mensen.

Tertiaire sector:
Beroepen bij kantoren, banken, winkels, de overheid. Beroepen in de dienstverlening.

Vestigingsplaatsfactor:
Reden voor een bedrijf om zich op een bepaalde plaats te vestigen.

Volgers:
Minder rijke landen die wel op weg zijn in hun ontwikkeling. Mensen werken minder in de landbouw, er is een goed ontwikkelde industrie en steeds meer mensen gaan in de dienstensector werken.

Welvaart:
De rijkdom van een land gemeten op basis van geld (BNP per hoofd)

Welzijn:
De rijkdom van een land gemeten op basis van levensomstandigheden.

 

HAVO:

 

Arbeidsintensief:
Veel mensen werken aan één product, er worden veel machines gebruikt.

Beroepsbevolking:
Alle mensen die tegen betaling werken, plus de werklozen.

Communicatiemiddelen:
Middelen zoals computer of fax om informatie uit te wisselen.

Eindproducten:
Producten die gereed zijn en verkocht kunnen worden.

Export:
De uitvoer van goederen.

Globalisering:
Proces waarbij gebieden wereldwijd steeds meer met elkaar verbonden worden.

Grondstoffen:
Nog niet bewerkte goederen.

Halffabrikaten:
Bewerkte grondstoffen (zitten tussen grondstoffen en eindproduct in).

Import:
De invoer van goederen.

Lagelonenlanden:
Landen in de (semi)periferie waar de lonen veel lager zijn dan in de centrumlanden. Zij vormen een aantrekkelijk vestingsgebied voor arbeidintensieve bedrijven.

Periferie:
De armste landen die nog sterk agrarisch zijn en vooral grondstoffen exporteren.

Semi-periferie:

Landen die zich sterk aan het ontwikkelen zijn.

VN-Welzijnsindex:

Een aanwijzing voor het welzijn in het land. Je let dan op de koopkracht, de levensverwachting en de alfabetiseringsgraad van de bevolking.

 

VWO:

 

Betalingsbalans:

Overzicht van alle inkomsten en uitgaven van een land met het buitenland.

Duurzame economische ontwikkeling

Ontwikkeling die ook voor de lange termijn zorgt voor welvaart en rekening houdt met het milieu en de grondstofvoorraad van een land.

Extensief grondgebruik:

Manier van grondgebruik waarbij de grond slechts in geringe mate bewerkt wordt of waarbij het aantal stuks vee per hectare laag is. De opbrengst per hectare is laag.

Gini-coëfficiënt

Een manier om de sociale ongelijkheid te meten, hoe hoger de coëfficiënt, hoe groter de ongelijkheid.

Minst Ontwikkelde Landen

Groep van 48 armste landen uit de periferie met een BNP per hoofd van minder dan 900 euro.

Ontwikkelingshulp:

Hulp van een land of een groep van landen aan een arm land om de ontwikkeling te stimuleren.

Sub-Sahara Afrika

Het gebied van Afrika ten zuiden van de Sahara.

Wereldsysteem:

Een verdeling van de wereld naar welvaart, waarbij de drie blokken (centrum, semi-periferie en periferie) op tal van terreinen met elkaar verbonden zijn.

Inhoud

 

Weekschema Ontwikkeling

 

Introductie thema

Wat is arm en rijk?

Informatie

Opdrachten

Ongelijkheid in arme en rijke landen.

Informatie 

Opdrachten

Globalisering verandert de wereld

Informatie

Opdrachten

Nederland is rijk

Informatie

Opdrachten

Nederland: toegangspoort van Europa.

Informatie

Opdrachten

Begrippenlijst

 

Arm en rijk Eindtoets

 

 

 

 

 

 

 

 

 

bottom of page