top of page

Steden

Begrippen:

 

VMBOK-T/H/V

Arbeiderswijken

Woningwet

Woningcorporatie

Tuindorp

Urbanisatie

Agglomeratie

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Badhuis boerhaveplein.jpg

Het badhuis op het Boerhaveplein bestaat nog steeds. 

19de eeuwse ring.jpeg

Arbeiderswoningen op de Overtoom

Arbeiders 1920.jpeg

Arbeiderswoningen gebouwd door een woningcorporatie

Tuindorp.jpg

Arbeiderswoningen in een tuindorp

weesperpoortstation.jpg

19de-eeuwse arbeiderswijken 

 

Na 1750 zijn de meeste steden in Nederland niet meer gegroeid. Dat verandert tijdens de industriële revolutie. Door de komst van fabrieken zijn er in de stad op eens veel arbeiders nodig. Buiten de stadsmuur worden rondom de stad arbeiderswijken gebouwd. De huizen worden snel gebouwd door aannemers die snel wat geld willen verdienen en zijn niet van de beste kwaliteit. Hele gezinnen (toen waren 8 kinderen nog heel normaal) woonden in een of twee kamers. De W.C. was buiten, wassen deed je in het badhuis.

Arbeiders woonden onder heel slechte omstandigheden. Daar kwam verandering in na de woningwet uit 1901. Vanaf dat moment moesten woningen aan bepaalde eisen voldoen, voldoende daglicht (ramen) bijvoorbeeld. De overheid gaat zich met de bouw bemoeien, er ontstaan woningcorporaties die proberen de huur zo laag mogelijk te houden.

Vanaf 1920 worden de arbeiderswijken nog beter. Er worden tuindorpen gebouwd waar gezinnen in huizen kunnen wonen met een tuin

De trek naar de stad noemen we urbanisatie. Sommige steden groeien zo snel dat ze tegen de dorpen die vlakbij de stad lagen aan komen te liggen. Wanneer een stad zulke steden opslokt spreek je van een agglomeratie.

Een van de belangrijkste uitvindingen tijdens de Industriële revolutie was de stoomtrein. De eerste trein reed van Amsterdam naar Haarlem. Al snel ontstond er in Nederland een spoorwegnet met treinstations. In de binnenstad was natuurlijk geen ruimte voor spoorlijnen, de meeste spoorlijnen werden wel zo dicht mogelijk tegen de binnenstad aangebouwd. De trein stopt en gaat langs dezelfde weg terug. Dat noem je een kopstation, zoals het Weesperpoortstation dat vroeger bij het Weesperplein lag. Het Centraal Station van Amsterdam is een uitzondering, deze werd op eilanden in het IJ gebouwd, daar kon de trein wel doorrijden.  De meeste stations van voor de oorlog liggen echter in arbeiderswijken.

 

Opdracht A

Teken de arbeiderswijken van je stad op het A3 vel. Zorg dat de volgende kenmerken van de arbeiderswijken op je stadsplattegrond te zien zijn:

 

  • De wegen en bebouwing volgen vaak de vorm van de akkers of weilanden die rondom de stad liggen. Sloten en wegen worden zoveel mogelijk gehandhaafd. Ook fabrieken worden aan de rand van de stad (bij de spoorlijn, of aan het water) gebouwd.

  • Vaak veel open ruimtes in de vorm van parken, groen en speelveldjes.

  • Er ligt een spoor en station die buiten het historisch centrum was gebouwd.

  • Lange eentonige appartementen van vier hoog zonder tuin gecombineerd met laagbouw van twee etages en plaats voor tuinen.

  • De bebouwing wordt gebruikt voor woningen, maar ook voor fabrieken, scholen, kerken en badhuizen. Geef dit aan in je kaart met behulp van de legenda.

  • Straatnamen zijn vaak logisch gekozen rond een thema, bijvoorbeeld beroemde schilders, muzikanten, zeehelden (Admiraal de Ruijterweg). De tuindorpen hebben vaak namen van bloemen of planten. Ook een Indische buurt (met Indische namen als Javastraat, Borneoplein, etc.) komt veel voor.

 

Opdracht B

Schrijf in een tekst van maximaal 200 woorden bij je stadsplattegrond waarbij je het volgende uitlegt:

  • Leg uit waarom urbanisatie ervoor zorgde dat steden in deze periode snel groeiden.

  • Je legt uit waarom steden juist in deze tijd erg snel groeide. Gebruik  de begrippen agglomeratie en stadsgewest.

Zoek bij je tekst afbeeldingen die je tekst ondersteunen.

 

 

 

 

 

 

 

Het Weesperpoortstation in Amsterdam-Oost. Als je goed kijkt kun je de singel van de stadsmuur (al afgebroken) nog zien liggen.

bottom of page